Talloze fabrieken verbouwde hij tot bruisende multifunctionele gebouwen. In een tijd van leegstand en stedelijke vernieuwing formuleert hij een duidelijke visie op het ontwerpend aanpakken van deze uitdagingen. In zijn oeuvre keert één factor steeds terug: de wisselwerking tussen gebouw en omgeving. “Het gaat me er niet om gebouwen te isoleren en te monumentaliseren, maar om gebouwen deel te maken van het leven van de stad”, aldus architect Bert Dirrix.
De fabriek en haar omgeving
“Als architect blijft het ontwerp altijd centraal staan. Het ontwerp is het hele persoonlijke, het intieme, de verhouding die je als architect hebt met jezelf. Dingen bij elkaar brengen vanuit techniek, ruimte en ambiance. Wat ik de laatste jaren echter zeker zo interessant ben gaan vinden, is breder kijken dan het ontwerp. Architectuur als het accommoderen van programma’s en functies. Organiseren, afstemmen, ordenen, begrijpen hoe de maatschappelijke ruimte in elkaar steekt. Dan ben je regisseur in een veld waar ook mensen vanuit andere disciplines zich begeven. Natuurlijk wel vanuit de ontwerpgedachte dat er straks een gebouw moet staan. Ik wil niet het auteurschap vieren, maar kijken hoe, vanuit verschillende oogpunten, het juiste gebouw wordt ontwikkeld”, zo verklaart Dirrix.
In 1985 startte hij zijn eigen bureau. Sinds 2005 werkt hij samen met Paul Diederen, onder de naam diederendirrix. Daarnaast is hij sinds januari 2015 Spoorbouwmeester. Afgelopen december werd hij door vakgenoten uitgeroepen tot architect van het jaar. Binnen de architectenwereld is Dirrix bemind, maar voor de buitenwacht is zijn naam misschien minder bekend.
Dat kan verklaard worden door de manier van ontwerpen. Doordat de wisselwerking tussen gebouw en omgeving centraal staat, krijgt ieder project een eigen, specifieke benadering. Steeds wordt gezocht naar de beste oplossing vanuit de omliggende situatie. Hoe kan het gebouw bijdragen aan de stedelijke context? Het resultaat is elke keer weer anders. Dat voorkomt dat mensen na één blik kunnen zeggen: ‘dat is een Dirrix’. Wel noemt hij het creëren van contrasten als terugkerende factor in zijn ontwerpen. Van buitenaf lijken de gebouwen na transformatie soms onaangetast, terwijl binnenin een hele nieuwe wereld is ontworpen. Het gebouw als verrassing. ‘Tussen vertrouwdheid en vervreemding’.
In 1994 transformeerde Dirrix de oude Philipsfabriek ‘De Witte Dame’ in Eindhoven. Het was een van de eerste succesvolle herbestemmingen van een industrieel monument. De Witte Dame werd de kraamkamer van herbestemming van industrieel erfgoed. Wie de transformatieprojecten in Eindhoven naast elkaar legt waar Dirrix sindsdien bij betrokken was, kan niet anders dan concluderen dat hij in de Lichtstad zijn stempel heeft gezet.
Is de aandacht voor de wisselwerking tussen gebouw en omgeving inmiddels toegenomen in de architectenwereld?
Het speelveld van architecten is de laatste jaren verkleind, terwijl het speelveld van ontwerpen is verruimd. Er zijn veel meer spelers bijgekomen. Opdrachtgevers en beleggers willen inspraak, er is extra regelgeving, om maar wat te noemen. Daarmee zijn de lijnen die je als architect moet uitzetten vermenigvuldigd. Soms is dat lastig, haalt het je weg bij je intimiteit. Maar het levert wel gebouwen op die zich veel meer verankeren in hun omgeving.
We hebben een tijd gehad waarin architectuur heel veel naar zichzelf keek. Gebouwen waren uitingen van een architectuuropvatting of ideologie. Heel interessant, maar dat leverde niet altijd gebouwen op die aansloten bij hun omgeving.
De eerste grote herbestemming die u deed was ‘De Witte Dame’. In hoeverre is uw naam als herbestemmer van industrieel erfgoed het gevolg van dit project?
Toen de Witte Dame in 1994 werd opgeleverd sloeg het enorm aan. Van daaruit kregen we eigenlijk steeds opdrachten voor herbestemming van industrieel erfgoed, tot de dag van vandaag. Nu verschuift onze opgave langzaam naar de landelijke problematiek van het transformeren van leegstaande kantoorcomplexen.
Die leegstaande kantorencomplexen, gebouwd tussen de jaren en zestig en nu, worden vaak verguisd. Kan het zijn dat we tientallen jaren later wél waarde zien in deze gebouwen, zoals dat ook met industrieel erfgoed is gebeurd?
Industrieel erfgoed heeft het voordeel dat, vanwege het specifieke productieproces per fabriek, al die gebouwen een eigen raamwerk en identiteit hebben. Daarnaast hebben de gebouwen uit de jaren twintig en dertig ook architectonische waarde. Vanaf de jaren zestig is er een periode geweest dat kantoorgebouwen copy paste zijn neergezet. Dat zijn anonieme, inwisselbare gebouwen.
Toch kan met sommige gebouwen uit de jaren vijftig en zestig meer gedaan worden dan men denkt. Er zijn toen veel grote gebouwen van grindbeton neergezet. Die worden tot de dag van vandaag verafschuwd. Maar ik vind dat ze iets stoers en robuusts hebben, een no-nonsensekwaliteit. Ze doen soms wat gedateerd aan, maar zijn ook generiek en makkelijk, waardoor transformatie best succesvol kan zijn.
Verder is de locatie van belang. Oudere bedrijventerreinen in de stad hebben vaak de structuur van een stad op zich. Daar is makkelijk een mix van wonen en werken te creëren. Heel anders zijn de nieuwere bedrijventerreinen aan de rand van de stad. Dat zijn grote parkeerplaatsen waar gebouwen tussen staan. Dat omvormen tot een heel ander milieu is erg moeilijk.
Is er in Nederland voldoende aandacht voor stedenbouw en de ruimtelijke omgeving?
In tegenstelling tot andere landen is men in Nederland hier altijd zeer bewust mee omgegaan, stedenbouw is een belangrijke discipline. Hoe we wijken, steden en logistiek organiseren is absoluut uniek. Zeker wat betreft huisvesting; we maken steden vanuit ‘woondenken’. Gemeenten en Rijk sturen echter steeds minder op stedelijke kwaliteit. Zij laten het over aan de markt, en daarmee wordt het kwetsbaarder. Ik vind het wel eens lastig om te volgen. Perspectieven voor de stad worden losstaand uitgewerkt. Dat gaat ten koste van de samenhang. De laatste tien jaar is dit proces alleen maar versterkt. Grote masterplannen gingen de open haard in. Nu wordt vooral gereageerd op de vraag en het initatief van het moment. Daarmee is de flexibiliteit enorm groot geworden. Maar dat gaat ten koste van de structuur in een stad. Wat mij betreft mag er best een wat sterkere regie vanuit de overheden gehanteerd worden.
Wat staat u dan voor ogen?
Neem de grachtengordel. Dat is een toonbeeld van consistentie en herkenbaarheid. Het gebied heeft een uniforme uitstraling, maar binnen dat stilistisch raamwerk hebben de gebouwen wel ieder voor zich een sterke eigen identiteit. In moderne steden is die samenhang veel minder. Alles staat maar willekeurig naast elkaar, een kakofonie van uitingen en beelden. Hoe leest men daar identiteit, structuur en samenhang uit af? Als alles willekeurig naast elkaar staat, is alles ook inwisselbaar.
Waar komt die fascinatie voor de ruimtelijke omgeving eigenlijk vandaan?
Ik denk omdat we als bureau een heel brede discipline uitoefenen. Van gebouwontwerp en stedenbouwkundig werk tot onderzoek en supervisorschap op stedenbouwkundig niveau. Dus die overlap tussen gebouw en omgeving zit in ons DNA. Als we de kans krijgen een gebouw ter hand te nemen, is onze eerste blik: ‘hoe brengen we een verbeterde relatie met de omgeving tot stand?’ We transformeren veel kantoren en fabrieken, gebouwen die zich van oorsprong vaak niet helemaal tot de context, de omgeving, verhouden.
Over ruimtelijke samenhang gesproken, het is geen toeval dat het meest recente project van diederendirrix, de transformatie van Philips Lighting (kader onderaan), om de hoek ligt bij De Witte Dame.
Mooi dat het zo bij elkaar komt. Eindhoven is vrij overzichtelijk. Het industrieel erfgoed en de lege kantoren liggen van oost naar west in een langwerpige lijn langs het spoor. Een kilometerslange strook waar Philips en aanverwante bedrijven van oudsher gehuisvest waren. Dat bedrijventerrein vormde een gesloten entiteit in het midden van de stad. Het openbare leven vindt plaats in de noord-zuid lijn van de stad. Maar dat wordt nu gekeerd. Het oude bedrijventerrein wordt volledig ontsloten, met Strijp-S en Strijp-R (de voormalige Philipsterreinen, red.) als belangrijkste voorbeelden. Daar worden nieuwe vormen van stedelijkheid ontwikkeld, waar wonen, werken en recreëren hand in hand gaan.
Diederendirrix was en is verantwoordelijk voor een keur aan nieuwbouw en transformatie in Eindhoven. Wordt er vanuit de gemeente contact gezocht met jullie?
We participeren regelmatig in workshops, symposia en expert-meetings die de stad organiseert over de toekomstige ontwikkelingskansen. Voor Strijp-R hebben we een stedenbouwkundig en landschappelijk plan ontwikkeld. En via wetgeving krijgen we natuurlijk met de gemeente van doen. Daarbij leggen we graag onze eigen initiatieven voor. Neem de transformatie van Philips Lighting. Daar willen we een park aanleggen. Maar de gemeente moest goedkeuring geven. We overtuigden ze door aan te tonen dat de leefbaarheid van de omgeving omhoog gaat, dat het park perfect past in de stedelijke omgeving. Dan wil de gemeente best meedenken over een oplossing om elders voldoende parkeerplaatsen voor het gebouw te vinden.
In hoeverre is een gemeente verantwoordelijk voor het aangezicht, het karakter van een stad?
Gemeenten zijn faciliterende organisaties en laten veel aan de markt over. Waar gemeenten anno 2016 nog wel vol op kunnen sturen, is het openbaar gebied. Dat is een collectief belang en daar kan kwaliteit worden geëist. In Eindhoven gaat dat niet goed. Ik waardeer het geweldig dat de stad zich nu geopend heeft voor stedelijke vernieuwing. Het is ontzettend fijn wonen en werken. Maar wat echt verschrikkelijk is gedaan, is de ontwikkeling – of eigenlijk het gebrek daaraan – van het openbaar gebied. Het ziet er zieltogend uit, heeft niets karakteristieks. ‘Innovatie, techniek en design’ zijn de woorden van de stad, maar dat zie ik nergens terug in het publieke domein. Terwijl dat echt iets is waarmee Eindhoven zich zou kunnen profileren.
Hoe kan de gemeente daar verandering in brengen?
Investeren en ideeën ontwikkelen op het gebied van verlichting, bestrating, inrichting. Samenhang creëren. Een visie ontwikkelen op verkeer en de verschillende rollen van voetganger, fiets en auto. En dat heel zorgvuldig aanpakken. Voor Strijp-S heeft West 8 in opdracht van de gemeente een plan gemaakt voor de buitenruimte. Daar is een heel eigen, bijzondere karakteristiek ontstaan. Veel groen, mooie bestratingen, slimme oplossingen. Wat mij betreft is dat een opmaat voor de rest van de stad, waar een rommelige situatie is en al dertig jaar lang dezelfde rode klinkers liggen. Het is precies waarom wij liever met projecten in de praktijk aan de slag gaan, vanuit opdrachtgeverschap. En ons niet te veel bezighouden met het creëren van een visie op de stad, met allerlei partijen. Omdat men naar mijn zin te lang blijft hangen in een te hoog abstractieniveau. De volgende stap, het ontwikkelen tot projecten, wordt dan lastig.
Kunt u een praktijkvoorbeeld geven waar het minder goed gelukt is om een gebouw te laten aansluiten op de omgeving?
Misschien de Nedinscofabriek in Venlo. Een oude Bauhaus-fabriek. We hebben alle aanbouw en loodsen verwijderd, zodat het oorspronkelijke gebouw herkenbaar werd. We hebben het gebouw kwaliteit teruggegeven, maar de omgeving is een steriele vlakte geworden. Terwijl een fabriek van oudsher een levendige, verdichte plek is. Onze gedachte was om via nieuwbouw een verbinding te maken met de buren, maar dat is er niet van gekomen, daar was geen programma voor. Het gebouw staat vooralsnog in een lege omgeving. Dan vier je het gebouw als een plaatje, maar dat is eigenlijk niet de bedoeling. Valse monumentaliteit.
En een favoriet voorbeeld, waar de combinatie wel goed geslaagd is?
Het voormalige Philipsterrein waar we eerder over spraken loopt uit in een groen gebied, Landelijk Strijp. Daar hadden de voormalige directeuren hun huizen en landgoederen. In dat lommerrijke gebied lag een oude kazerne, een Rijksmonument. Die hebben we getransformeerd tot de Internationale School Eindhoven. De restrictie vanuit de cultuurhistorie was dat de samenhang van alle losse gebouwen moest blijven bestaan. Maar de school had er baat bij om één complex te hebben.
De oplossing was de aanleg van ondergrondse verbindingen. Alle individuele gebouwen zijn van onderuit met elkaar verbonden. Het resultaat is dat alle gebouwen hun eigen herkenbaarheid hebben behouden. Door toevoeging van serres werd bovendien een link gelegd tussen de wereld boven en de wereld beneden.
U heeft eens gezegd altijd op zoek te zijn naar de balans tussen vervreemding en vertrouwdheid.
Dat is een beetje een persoonlijke fascinatie. Ik ben opgevoed met het modernisme. Alles moet duidelijk, helder, functioneel zijn. Maar ik zoek tijdens het ontwerpen juist graag de kracht van verbeelding op. Toen ik met de oude industriële gebouwen aan de slag ging, raakte ik onder de indruk. Ik wilde die kloeke, stoere gebouwen zo laten als ze waren. Ondertussen ontstaat door de herbestemming binnenin een hele nieuwe wereld. Dat contrast, de vertrouwdheid van het oude gebouw zoals het er altijd uit heeft gezien, verbonden met een heel nieuwe invulling binnenin, dat is de balans tussen vervreemding en vertrouwdheid. De gebouwen worden onvoorspelbaar, doordat van buitenaf niet zichtbaar is wat er binnenin gebeurt. Dat intrigeert.
De Internationale School is daar een mooi voorbeeld van. Bij aankomst denkt de bezoeker: ‘hé een oude kazerne’, maar binnenin blijkt er een ondergrondse wereld te zijn die een volledig schoolcomplex ontsluit. Van buiten zijn de kazernegebouwen heel rechttoe rechtaan. De binnenkant verhoudt zich rationeel gezien niet met de buitenkant. Ik pleit voor een dergelijke onvoorspelbaarheid om gebouwen interessant en tóch functioneel te maken.
Lichtfabriek met 600 liftwoningen
De filosofie van diederendirrix, om gebouw en omgeving op elkaar af te stemmen, komt duidelijk terug in het meest recent opgeleverde project, de transformatie van het voormalige kantoor van Philips Lighting. Het gebouw ligt om de hoek bij de Witte Dame, gelegen in het hart van Eindhoven. Het kantoor is verbouwd tot appartementencomplex, met op de begane grond horeca en detailhandel. In het gebouw van 43.000 m2 zijn 600 loftwoningen gemaakt. Het ontwerp van de gevel was een belangrijk aandachtspunt. Joost Roefs, projectleider namens diederendirrix, legt uit: “We wilden een mooie compositie, waarbij het oude gebouw voldoende zou worden gewaardeerd. Tegelijkertijd was er sprake van diepe lofts, waarbij we zo veel mogelijk daglicht naar binnen wilden brengen. Het gebouw is van oorsprong opgetrokken uit grindbeton. Dat hebben we gehandhaafd in de trappenhuizen. Tussen de trappenhuizen in hebben we grote gevelvlakken weggehaald en zo veel mogelijk glas toegevoegd.”
Omdat het gebouw geen balkons heeft, werd een onconventionele oplossing bedacht, waarbij de loft zelf als buitenruimte fungeert. “Samen met een gevelbouwer hebben we een groot elektrisch kozijn ontworpen, bestaande uit drie horizontale banen, boven elkaar. Het hele kozijn is zo’n 3 bij 4 meter groot. Door het middelste deel, van 3 bij 1,3 meter, helemaal naar beneden te schuiven, lijkt het alsof je buiten zit in je eigen woning.” Het systeem komt oorspronkelijk uit de botenbouw, wordt veel gebruikt in cruiseschepen, maar een dergelijke grootte is volgens Roefs behoorlijk uniek.
Zoals bij veel fabrieken en kantoren was het Philips Lighting-kantoor een in zichzelf gekeerd gebouw, opgetrokken uit drie vleugels rond een parkeerterrein. Dat parkeerterrein wordt getransformeerd tot een park. Daarmee worden meerdere vliegen in één klap geslagen. Het gebouw en de omgeving komen in contact te staan met de rest van de stad, doordat het park publiek toegankelijk is. De toekomstige bewoners van het Philips Lighting-gebouw profiteren van een betere woonomgeving. En de stad Eindhoven krijgt een nieuw park, in het hart van de stad. “Eindhoven had eigenlijk helemaal geen park in het centrum. Dit was een unieke kans die we samen gegrepen hebben”, aldus Joost Roefs. Het gebouw toont de voordelen om een project vanuit verschillende disciplines aan te vliegen. Opdrachtgever Foolen & Reijs zag de kans om gebouw en park gezamenlijk te ontwikkelen. Landschapsarchitect Lubbers bekeek tijdens de ontwerpfase samen met diederendirrix de wisselwerking tussen park en gebouw. De gemeente Eindhoven hield de vinger aan de pols door Adriaan Geuze van West 8 aan te stellen als supervisor. Zo is het project onderdeel geworden van de structuurvisie van West 8, die het centrum verbindt met Strijp-S en landgoed de Wielewaal. Uiteindelijk wordt het park zelfs eigendom van de gemeente. Spil van het park wordt een oud riviertje, de Gender. Dat ligt nu ondergronds, maar wordt weer naar de oppervlakte gehaald. Wat Bert Dirrix betreft een geslaagd ontwerp. “Dit project toont mooi het belang van de dubbele benadering waar gebouw en omgeving als combinatie worden aangepakt. Ontzettend belangrijk.”
Fotograaf: Arthur Bagen