UNETO-VNI is de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de elektrotechnische detail-handel. Een mooie branche, volgens Marcel Engels, sinds 2006 voorzitter van deze organisatie. En een branche die belangrijk is voor de economie. ‘Onze installaties zijn het ‘hart’ van woningen, kantoren et cetera. Daar functioneert alles op. Hoe krijgen we anders elektriciteit en water in een gebouw?’
De Nederlandse installatiebedrijven zijn actief in de woning- en utiliteitsbouw, industrie en infrastructuursector. Ze richten zich op ontwerp, advies, uitvoering en beheer van technische installaties. Het is een sector waar veel beweging in zit en waar innovatie zorgt voor de dynamiek. Van alle bedrijven die in deze branche actief zijn, hebben ongeveer 5.000 het lidmaatschap van UNETO-VNI. Ze zijn goed voor zo’n 130.000 banen bij een omzet van 14,5 miljard euro per jaar. De technische detailhandel bestaat uit winkelbedrijven die apparatuur verkopen en repareren. Ongeveer 1.350 bedrijven zijn lid van UNETO-VNI. Ze boeken jaarlijks een omzet van 3,5 miljard euro.
Van investering naar besparing
Een van de functies van UNETO-VNI is belangenbehartiging van de leden. Hierbij speelt het lobbyen in Den Haag en Brussel een belangrijke rol. Zo pleit de organisatie voor het uitstellen van het verhogen van het btw-tarief per 1 oktober aanstaande van 19 naar 21%. Een maatregel die genomen is door het lenteakkoord van VVD, CDA, D66, Groenlinks en Christenunie. Door verhoging van het btw-tarief komen veel retailers in de problemen. Het is lastig hun prijzen te verhogen in een markt die erg terughoudend is. Resultaat? Faillissementen en verlies van werkgelegenheid.
Een andere vorm van belangenbehartiging uit zich in de medewerking aan het zogenaamde Bouwteam, gestart vanuit het ministerie van Binnenlandse zaken. Marcel Engels vertelt: ‘De bouw verkeert in zwaar weer, zo ook de installatiebranche. De overheid heeft de bouw gevraagd na te denken over impulsen die nodig zijn om de omzet in de sector te vergroten. Wat ons idee is? Investeringen te doen die resulteren in besparingen. Kijk naar woningenergiebesparing. De bewoners besparen een bedrag op hun energierekening. Wil je echter een deel van de investering ten goede laten komen van de investeerders – anderen dan de bewoners zelf – dan is dit lastig voor elkaar te krijgen. Neem ook de zorg als voorbeeld. Steeds meer mensen willen langer in hun woning blijven, niet naar het verzorginghuis. Dat is mogelijk door bijvoorbeeld technische aanpassingen. Daarvoor zijn investeringen nodig. Kan een bewoner zelf de investering niet doen – hij heeft geen geld of hij woont in een huurwoning – dan zouden wij graag zien dat een deel van de investering terug gaat naar de investeerder. Het is immers nuttig voor de maatschappij deze investering te doen. Het wonen in een verzorgingshuis is veel duurder.’